Het is kwart over negen in de ochtend als Mariann de zodiac in de haven van Bergen stuurt. De rubberboot maakt een symmetrische rimpeling in het water, dat verder uitdijt tot het in kleine, schuimende golfjes tegen de ka te pletter slaat. Het water is intens blauw, tegen het zwarte aan, en hoewel de zon op dit uur van de voormiddag al hoog aan de hemel staat, kleuren de houten vissershuizen van Bryggen rechts in de haven nog donkeroranje tot okergeel.
‘Het is een prachtige lentedag,’ zegt Mariann vanop het inmiddels bewegingsloze bootje. ‘Maar ik moet je toch vragen een beschermend pak aan te trekken. En hier is een veiligheidsbril.’
En zo varen we in een groepje van acht kanariegele hongerlijders steeds sneller Bergen uit, tot de vakmanshuizen en restaurants en zeilschepen in de geul nog een vage herinnering zijn. Snel doemen de eerste eilandjes op, vaak niet meer dan een rots met begroeiing. Wat later exemplaren waarop bemiddelde Noren een buitenhuis hebben gebouwd, met eigen steiger natuurlijk. Mariann toont ons een van die huizen, die ze samen met haar broer heeft opgeknapt. ‘Om mensen te ontvangen. Als het weer tegenvalt, kunnen we hier terecht met onze groepjes. En later willen we ook erg graag een vakantiewoning hebben.’
Ik blijf het merkwaardig vinden hoe een plek op aarde die zo hoog ligt, op niet eens zo gek veel afstand van de poolcirkel, het zo warm kan krijgen.
Maar het weer valt niet tegen vandaag. Noorwegen kent een uitzonderlijk warme lente, die naast zon en vroege hitte ook pollen door de fjorden jaagt. Ik blijf het merkwaardig vinden hoe een plek op aarde die zo hoog ligt, op niet eens zo gek veel afstand van de poolcirkel, het zo warm kan krijgen. De weerman heeft het over de straalstroom en hoe die een keer wat hoger en dan weer een jaar wat lager komt te liggen. En dat is in Noorwegen voorpaginanieuws. Er zou deze week voor het eerst in de maand mei ergens een dertig graden gehaald kunnen worden.
Mariann meert de zodiac aan op een onbewoond eiland met honderdtachtig gradenblik op de oceaan en de andere eilanden die als geheime broccoliplantages uit het water priemen. We stouwen de picknickmanden uit de boot en nemen het proviand en de aanmaakblokjes mee. Deze excursie is een beleving, een concept, en dan word je als gast ook verwacht een beetje mee te doen. Eerst zoeken we naar alikruiken. We pulken zeewier los uit het kustwater en halen wat schelpjes boven. Natuurlijk is het niet de bedoeling dat we de hele maaltijd bij elkaar zoeken. Marianne heeft een hele lading krabben en langoustines en kokkels en sint-jakobsvruchten mee, die zo vers zijn dat ze bij de minste aanraking schuchter de spieren opspannen.
We maken een vuur aan op het strand, hakken vuistdikke uien in snippers, gooien een klomp Noorse boter in de ketel en maken schaaldierenbouillon met witte wijn en de bij elkaar geviste schelpen en slakken. Op het laatst gaan ook de krabben erbij, en wordt de soep aangelengd met een geut dubbelroom.
Na de soep is het tijd voor een zeevruchtenfeestje. Mariann opent de sint-jakobsvruchten en stoomt ze in een halve minuut tijd met boter gaar op de inmiddels spontaan ontstane barbecue. Ook de reuze langoustines worden zachtjes gegaard en uit het vuistje gegeten met zuurdesembrood, en tot slot volgt nog een driehonderd jaar oude noordkromp, die intussen zo oud en groot is geworden dat ze een heel gezin te eten kan geven. Het schelpdier heeft vast vruchtvlees, ongewoon voor deze weekdieren, en wordt als was het een stuk kaas in kleine kubusjes gehakt en puur, zonder veel poespas, opgegeten. Driehonderd jaar culinaire geschiedenis, doodgewoon op een rots aan het keienstrand, met de stevige Noorse zon die het oceaanwater die geheimzinnige diepblauwe kleur geeft.