Weimar ontwaakt in de eerste winterkilte. Studenten trekken hun duffel wat strakker aan en uit de stadsbus ontsnapt een kringeltje vriesrook. Ondanks de bouwwerven die doorgaans de voorbode zijn van ontwikkeling en vernieuwing, oogt de stad knus en gezapig. Weimar ligt, zo kun je wel stellen, vredig te soezen in de schoot van het Ilmtal. Het is bijna niet voor te stellen dat zo’n provinciestad gedurende een goed deel van de twintigste eeuw onder voortdurende hoogspanning stond. De Weimarrepubliek. Het nationaalsocialisme van 1933 tot 1945. Veertig jaar communisme. En tijdens het interbellum het ontstaan en de ontwikkeling van een van de belangrijkste kunststromingen van het recente verleden. Maar wat maakte Bauhaus zo ontzettend pertinent? Waarom kon een handvol artiesten een stempel drukken op architectuur, druk- en schilderkunst, urbanistiek en alledaagse functionele gebruiksvoorwerpen?
De universiteit oogt vandaag ontroerend actueel
Om dat te begrijpen, moeten we terug naar 1902. De eeuw was jong, en Duitsland was als overwinnaar uit de Frans-Duitse Oorlog gestrompeld. Er heerste een opgewekte, schier uitbundige sfeer in het Duitse keizerrijk. Het vooruitgangsoptimisme dreef internationale kunstenaars naar Weimar, waaronder ook onze landgenoot Henry Van de Velde. De Antwerpenaar was tijdens de eerste jaren van zijn loopbaan beïnvloed door Signac en Seurat en ontmoette Vincent van Gogh. Maar in 1892 zweerde hij de schilderkunst af en begon hij porselein en bestek te ontwerpen, en wat later ook volledige woningen. Van de Velde wilde de banaliteit en de lelijkheid uit het leven van de mens verdringen. Hij verhuisde in 1899 naar Duitsland en startte drie jaar later in Weimar het Kunstgewerbliches Seminar. In 1907 werd hij directeur van de Kunstgewerbeschule en leerde hij Walter Gropius kennen, die in 1919 Bauhaus zou oprichten.
Henry Van de Velde liet nog meer na dan zijn naam en erfenis. Hij ontwierp er ook zijn eigen woonst, het Haus Hohe Pappeln, en woonde er met zijn vrouw Maria en de vijf kinderen tot een jaar voor het einde van de Eerste Wereldoorlog, toen de vijandigheid tegenover buitenlanders in Duitsland behoorlijk toenam. Haus Hohe Pappeln is een schoolvoorbeeld van Bauhausfunctionalisme. De woonst werd van elke overdaad ontdaan. Het salon, bureel, de eetkamer, de trap naar de bovenverdieping. Alles werd zo ontworpen dat je altijd in de woonkamer en hall van het piano nobile belandt. Het Haus Hohe Pappeln was Bauhaus voor het ontstaan van die kunstrichting. Dat detail kan niet overschat worden, het is van essentieel belang voor de geschiedenis van de stroming, en uiteraard ook voor de naam van de Belgische architect, die in Duitsland een stuk luider klinkt dan dat in België het geval is.
Gropius verwierf erg snel internationale erkenning voor ‘zijn’ Bauhaus. In 1923 doceerden Klee, Schlemmer, Kandinsky en Moholy-Nagy in Weimar. De Kunstschule werd een belangrijke ontmoetingsplaats voor de Europese avant-garde. Zowat tweehonderd studenten waren er geregistreerd, waaronder 25 tot 50 procent vrouwen en 17 tot 33 procent buitenlanders. Dat was ongezien voor die tijd. De universiteit oogt vandaag ontroerend actueel, met gebruik van rode, blauwe en gele kleurvlakken, strakke lijnen, technische snufjes in vensterramen en verlichting. De draaitrap is een van de iconische voorbeelden van vroege Bauhausarchitectuur.
Het was precies dié slingerbeweging die Bauhaus in de geschiedenisboeken zou brengen
We bevinden ons inmiddels in Dessau, een uur ten noorden van Weimar. Alles bij elkaar mag niet worden vergeten dat de hele episode amper veertien jaar duurde, van de oprichting in 1919 tot de schielijke dood in 1933. Maar zoals we eerder zagen, lag de kiem twee decennia eerder, bij Van de Velde. Gropius moest in 1925 weg uit Weimar; toen al stonden in het stadsbestuur krachten aan het roer die flink hun neus ophaalden voor deze vorm van ‘Entartete Kunst’.
Het was vreemd genoeg ook in Dessau dat de beweging een nieuw elan vond, dat van de kunst ten dienste van het volk. De architectuur werd pragmatisch, het design uitermate functioneel. Het was precies dié slingerbeweging die Bauhaus in de geschiedenisboeken zou brengen. Gebruiksvoorwerpen en artefacten werden ontworpen niet louter met de bedoeling om ze in een museum onder te brengen, maar om ze op grotere schaal te produceren en ter beschikking te stellen van het publiek. Beroemd werden de lamp van Wagenfeld, de Wassilystoelen van Marcel Breuer, de theepot van Marianne Brandt, de Gropius kubuszetel.
Bauhaus is dit jaar alomtegenwoordig in het oosten van Duitsland, in het bijzonder in de deelstaten Thüringen en Sachsen-Anhalt. In Weimar, Dessau en bijvoorbeeld ook Erfurt, waar je midden in de winkelwandelstraat Haus Schellhorn vindt. Het lijken allemaal onontdekte parels, diep weggestopt onder het fluweel van een snoepdoos. Maar op 6 april opent bijvoorbeeld het nieuwe Bauhausmuseum in Weimar. Dat wordt een landmark van functionaliteit. In Dessau opent een ander museum, met een accent op meubels en textiel. En ook Berlijn heeft met het Hansaviertel een hele wijk met unieke voorbeelden van Bauhausarchitectuur.
Gropius en zijn opvolger Meyer werden eind van de jaren 20 van de vorige eeuw uit Dessau weggepest. Meyer werd zelfs ‘cultureel bolsjevist’ genoemd. Dan wist je meteen wel waar je aan toe was, zo op de vooravond van de dictatuur. In 1930 kwam Ludwig Mies van der Rohe aan het hoofd van de beweging, in een poging die te depolitiseren. Maar in 1932 zwaaide de NSDAP al de plak in het stadsbestuur, en in september werd het beroemde gebouw gesloten. Bauhaus verhuisde naar een oude telefoonfabriek in Berlijn-Steglitz, maar het doek viel finaal op 20 juli 1933. Bauhaus was rijp voor de geschiedenis.