Hoe het met me gaat?
Het was een vraag die ik niet verwachtte van een journalist.
De vrouw aan de telefoon werkte aan een stuk over de mentale toestand van de mensen in de horeca.
Er is immers genoeg gezegd over de financiële impact van de crisis op de sector.
Maar hoe vergaat het ons in die jojo van 2020?
We vliegen van de put naar de top en terug. Van blanco reserveringslijsten naar werkdagen van 16u en terug.
Ja, zei ik, dat doet iets met een mens.
Ok, ge ziet dat misschien niet aan mij, maar horeca: dat is topsport.
Op een doodgewone werkdag is er geen moment om neer te zitten. Middagmaal en avondeten? Dat is één plat per dag die we rechtstaand naar binnen werken.
Nogal een contrast met de huidige dagen. Wij horecavrouwen zitten nu thuis met een privé chef-kok. Eten zittend aan tafel. Meer dan eens per dag.
Toch biedt het geen troost voor het gemis van onze job.
Horeca, daar moet je voor gemaakt zijn. Het is een beestje dat zich in je vastzet en maar moeilijk weer loslaat.
Het is verslavend en bij momenten ook weerzinwekkend lastig. Liefde en haat.
En toch.
Het zou er van komen dat we niet meer weten wat we nog willen. Gaan we terug naar die ratrace? Of willen we de stabiele nachtrust aanhouden?
We staan spreekwoordelijk op nul. Niets is nog wat het ooit was en er zijn veel mogelijkheden
De hospitalitysector heeft veel tijd om na te denken.
We staan te trappelen om überhaupt weer te mogen trappelen. Maar toch kan ik me niet van de gedachte ontdoen dat het horecalandschap er volgend jaar helemaal anders zal uitzien.
Wacht iedereen effectief om terug te mogen openen? Ik zie er veel verbouwen en dat vind ik nu erg slim gezien. Het toont veel wil, moed en motivatie. Op latere tijdstippen zou daarvoor nog es speciaal gesloten moeten worden, dat willen we natuurlijk niet.
Misschien kiezen er enkelen voor een nieuwe of een oude job? Of zien we er volgend jaar enkelen op de schoolbanken?
We staan spreekwoordelijk op nul. Niets is nog wat het ooit was en er zijn veel mogelijkheden.
Ook zag ik onlangs hoe één van mijn beste vriendinnen haar supermarkt verkocht op het einde van dit monsterlijk druk coronajaar.
Zot, zullen velen gezegd hebben.
Goed voor haar, dacht ik.
Niets moet voor altijd.
Voor ons staat het buiten kijf dat we met Souvenir verder doen.
We moeten vooruit. Ik wil alleen maar stoppen op de dag dat we niet meer vooruit willen of kunnen. Dan is het goed geweest.
Maar nu nog niet. Het mag van mij weer snel gaan komen.
Die adrenaline.
Om het beste te geven van onszelf. Altijd weer.
Serve. Clean up. Prepare. Repeat.
Het klinkt waarschijnlijk bizar, maar het service, dat is mijn rustpunt. Dan is alles net. Dan is alles klaar en staat de mise-en-place op punt. Het zijn de momenten voor, tussen en na de dienst, die een extra push vragen: de race tegen de klok om alles top-notch te krijgen.
Net voor openingstijd zeg ik steeds in de keuken dat ik de deur ga open doen.
We zien de eerste gasten.
Een van ons roept: Arrivée! Dat is het signaal voor het hele team dat de eerste gasten binnen komen.
De stress valt van mijn schouders en een glimlach nestelt zich op mijn gezicht.
Ik ben blij om te beginnen. Elke keer opnieuw als iemand door mijn deur stapt, zeg ik heel erg welgemeend: Kom binnen! Welgekomen in Souvenir.
En dan begint de cadans van het service, zoals het raderwerk van een Zwitsers uurwerk.
Wanneer wordt dat uurwerk terug opgewonden?