Ik weet dat het zondag is wanneer ik dit schrijf omdat de grasmachines er het zwijgen toe doen. Voor het overige zijn alle dagen zo’n beetje gelijk in mijn straat in het dorp dat op de Covidkaart vooralsnog een witte vlek lijkt. Hadden we dan geen wintersporters in de krokusvakantie? Is niemand naar een carnavalsviering geweest? Geen besmettingen tijdens dat laatste voetbalweekend begin maart, op de tribune van de Gantoise? Of hebben de Nazareners hun handen zo grondig schoongeschrobd dat een beetje virus vanzelf het hazenpad kiest?
Ik sta op om een uur of acht, geef de kat te eten, sjok naar de brievenbus om er de krant uit te vissen, zet koffie op het fornuis. De Bialetti borrelt en drenst en er ontsnapt doorgaans zoveel stoom uit het ventiel dat het toestel spontaan begint te fluiten. Ik moet me van het toilet haasten om de kinderen niet te wekken uit hun godenslaap.
Ik scroll achtereenvolgens door Whatsapp, Instagram, Linkedin en Facebook, check hoeveel lezers er actief zijn op june., en lees vluchtig door de e-mails die op mijn drie accounts zijn binnengelopen. De Standaard lees ik online, De Morgen ligt in al zijn vormgegeven kwetsbaarheid op de ontbijttafel, naast een knullig afgesneden homp brood en dampende fluitkoffie – de i staat er niet bij toeval.
Ik werk van negen tot negen, en neem een lange pauze voor het middageten en een aflevering van Dagelijkse Kost die ik uitgesteld bekijk terwijl Ben Crabbé met de blokken speelt. Dan is het tijd voor het nieuws. Meestal lig ik dan languit op de bank uit te buiken met de restanten uit de Bialetti, en moet ik bij momenten alle moed bijeenscharrelen om rond een uur of twee opnieuw aan de computer te kunnen zitten. Ik schrijf dan wat, zoals nu dit edito, beantwoord mails, leg contact met de stagiairs, geef opdrachten, probeer tegen het avondmaal alles af te ronden wat ik de dag voordien in mijn kakigroene notaboekje heb geschreven.
(Is het wel kakigroen? De cover is in dubletta, een licht geweven katoen. Ik heb iets met tactiele covers, in boekhandels kan ik minutenlang met mijn handen aan boeken voelen, en ik moet bijna huilen bij de gedachte dat dat in de toekomst waarschijnlijk niet meer mogelijk zal zijn.
Ik moet het weten. Het is celadon, vind ik op een website. Een kleur die dichtbij Aziatische jade en groen glazuur aanleunt.)
Soms zou ik, al was het maar voor heel even, Nick Fallin willen zijn
In de namiddag ga ik een half uur wandelen of fietsen. Ik groet de man met het hoedje die met de hond wandelt of de auto wast. In mijn herinnering zijn dat de enige twee handelingen die ik de man met het hoedje ooit heb zien doen. Als hij niet met de hond wandelt, dan wast hij de auto. Ik moet lachen wanneer twee overburen met elkaar aan het praten zijn en spontaan plaatsmaken zodat ik in het midden van de straat kan zonder de regels van sociale afstand te overtreden.
Thuis pluk ik de slakken uit de hosta’s, het is me een raadsel waar die rotbeesten blijven vandaan komen. Ik schenk me een aperitief in, meestal een glas riesling, soms een Belgisch bier of wanneer het warm is een negroni of vermouth. Ik rooster wat nootjes in een antikleefpan en bestrooi ze met guérandezout.
Zién we wel goed dat het een mooie lente is? Wéten we dat hoop het laatste is wat uitdooft? Moéten we sikkeneurig of chronisch verzuurd zijn? Dat vraag ik me dan af als ik naar De Afspraak kijk, met de weergaloze Bart Schols die deze week plaatsmaakt voor Phara de Aguirre en haar dunne Mona Lisa lach.
Om een uur of tien zap ik nog even naar CAZ2 voor een paar episodes guilty pleasure: The Guardian met Simon Baker, die daarna nog gedurende enkele jaren The Mentalist was. ‘Niets lijkt je te raken’, zegt Lulu tijdens een van de eerste afleveringen waar je de prelude van een stormachtige romance ziet ontstaan. ‘Het is alsof alles als badwater van je afglijdt.’ Nick Fallin, de rol van Baker, trekt subtiel een wenkbrauw op, wandelt naar de deur, draait zich om en zegt: ‘I guess you’re right.’
Soms zou ik, al was het maar voor heel even, Nick Fallin willen zijn.
Toni De Coninck
Hoofdredacteur