“The plan it wasn’t much of a plan I just started walking I had enough of this old town and nothing else to do.”
(Nothing really ends – dEUS)
Over de ber(g)en
“Je gaat dat goed doen”, zegt Alain als we afscheid nemen bij kilometerpaal 0 in Saint-Jean-Pied-de-Port. “Pas alleen op voor de beren bij de oversteek van de Pyreneeën!” Hij grinnikt om zijn eigen grapje, maar mij staat het huilen nader dan het lachen. Waarom wilde ik dit ook alweer zo graag? Het is de ultieme vraag die ik me telkens stel vlak voor ik aan een grote uitdaging begin, of het nu een jaar naar de VS, Expeditie Robinson, een yogatraining in India of de Camino de Santiago is. Het is het wég willen. Niet per se alléén trouwens. Alain en ik hebben al veel avontuurlijke trips samen ondernomen, maar wandelen is niet meteen zijn ‘ding’. Sinds drie jaar is het wel het mijne. Ik begon ermee toen onze dochter haar vleugels uitsloeg en het ouderlijk huis verliet (hét antidotum tegen het lege-nest- en vele andere syndromen) en ik ben er sindsdien niet meer mee gestopt. Elke dag wandel ik minstens een uur. Maar 800 kilometer…? Een paar seconden lang sta ik daar met een waas voor mijn ogen en weet ik even niet meer wat mij heeft bezield. Alain omhelst mij – en dan laat hij me los. Snel draai ik me om en begin te wandelen. ‘Een reis van duizend mijl begint met een enkele stap’ volgens de wijsgeer Lao Tse. Hij vergat erbij te zeggen dat die eerste stap wel het allermoeilijkste is, en voor velen onmogelijk.
Na een wekenlange lockdown en een niet-aflatende stroom van negatieve berichten voelde ik dat de Camino mij riep
De weg leidt de eerste tien kilometer het dorp uit naar omhoog, de bergen in. Hij is best steil maar gezien we in de sierras van Andalucía wonen, ben ik wel wat kuitenbijters gewend. Het is voorlopig niet mijn lichaam dat tegensputtert maar mijn geest. Mijn gedachten schieten wild en willekeurig alle kanten op, terwijl ik aan een belachelijk hoog tempo meer dan duizend meter naar de bergpas klim. “Als jij in Roncesvalles aankomt, zal ik alweer bijna terug thuis in Andalucía zijn” zei Alain. Hij heeft mij helemaal van ons huis in Andalucía naar Saint-Jean gebracht, meer dan duizend kilometer noordwaarts. Onwillekeurig denk ik aan thuis, aan de boerderij, aan Julia, aan de honden die het zonder hun wandelingen met mij moeten stellen. Opnieuw wellen tranen op. Maar ik knijp heel bewust even in mijn handen. Zomaar anderhalve maand ertussenuit piepen, midden in Corona-tijden. Wat een luxe! Het was tijd dat ik vertrok. Na een wekenlange lockdown en een niet-aflatende stroom van negatieve berichten voelde ik dat de Camino mij riep. Door de pandemie was ons reisbureau stilgevallen en beschikte ik ineens over een zee van tijd. Veel voorbereiding kwam er niet aan te pas. Ik reserveerde voor drie achtereenvolgende nachten een plaatsje in een herberg, en vanaf Pamplona zou ik wel zien. Het leven is niet wachten tot de storm voorbij is, maar leren dansen in de regen. Het is bij zo’n groot avontuur onvermijdelijk dat je jezelf om de oren slaat met Paolo Coelho-achtige platitudes. De Braziliaanse auteur schreef trouwens een esoterisch boekje over de Camino Francés, De Pelgrimstocht, dat mij enkele jaren geleden inspireerde en altijd ergens in mijn achterhoofd was blijven hangen. Voor ooit… En ooit is redelijk onverwacht nú geworden.
De Camino zal in al je behoeften voorzien, schreef iemand die er zelf al drie heeft gedaan. Ik heb er alle vertrouwen in. Het is geen hogere wiskunde. Ik hoef feitelijk niets te doen, behalve mijn ene voet voor de andere zetten. Ongeveer twee miljoen keer. That’s it!
Iemand vertelt me dat er wel degelijk beren in de Pyreneeën voorkomen
Het volgen van de bordjes met de iconische Sint-Jacobsschelp is gemakkelijk, de weg vouwt zich als vanzelfsprekend voor mij open. Op een houten paal heeft iemand een plakkaatje gehangen met de woorden ‘Sing Your Song’. Als vanzelf komen er liedjes naar boven die met wandelen en ‘onderweg zijn’ te maken hebben. Ik zing schaamteloos luidop. Er is niemand die me kan horen op enkele blonde koeien en een kudde stevig in het vlees zittende bergpaardjes na. Walk and Don’t Look Back. Take the long way home. Walk Five Hundred Miles. Walking Back to Happiness… En als het zachtjes begint te motregenen, en ik als een contortionist mijn zwarte poncho om mijn rugzak heen wikkel, neurie ik Walking in the Rain. Heel langzaam komt er ritme in mijn voeten en rust in mijn hoofd. Een van de Camino-vrijwilligers – de zogeheten hospitalero’s – die de pelgrims op weg helpen – in het centre des pelegrins in Saint-Jean, wist me te vertellen dat er door de pandemie slechts een vijfde van het normale aantal bedevaarders op weg is naar Santiago. Op de dag dat ik aan de Camino begin, is die ook nog maar juist sinds een dag opnieuw open voor toeristen. Er zijn onderweg weinig levende zielen te bekennen. Mijn eerste medepelgrim haal ik pas in ter hoogte van kilometer 5. Het is een jonge vrouw uit Barcelona ‘met Baskische wortels’. Ze ploetert zuchtend en steunend voor mij uit de kronkelende bergweg op. “Es muy duro, no?” hijgt ze. Ik heb het hart niet haar te vertellen dat ik het in feite erg vind meevallen. Het zwaarste moet nog komen. Ik zeg haar het kalm aan te doen en dat we er ieder op onze eigen manier wel zullen geraken.
Als ik al na zes uur wandelen door de mistige bergen kleddernat en moe, maar voldaan aanklop bij de herberg van Roncesvalles, is Alain nog maar ter hoogte van Madrid. Iemand vertelt me dat er wel degelijk beren (*) in de Pyreneeën voorkomen. Pas tegen elf uur ‘s avonds strompelt de Baskische binnen. Zij heeft er elf uur over gedaan.
Maar ze is er evengoed geraakt.
Door Jakobien Huisman.
(*) De Ursus Arctos Arctos, oftewel de Euraziatische bruine beer. Er zitten er naar het schijnt nog een vijftigtal in de Pyreneeën.