Het zal zo’n dertig jaar geleden zijn. Ik was begin twintig en studeerde talen in Maastricht. Voor een paar honderd gulden kocht je als student toen een Interrail-ticket waarmee je ongelimiteerd door een aantal Europese landen kon sporen. Ik koos voor de Zuid-Europese landen, uiteraard, en ik bleef een maand weg. Er was in die tijd geen smartphone of internet, dus weg was ook écht weg. Ik maakte een stop bij een vriendin in Milaan, waarna ik met een Australische vriendin afsprak in het station van Albenga. Geen idee hoe we dat toen deden, afspreken zonder mobieltje op zak, maar op de een of andere manier lukte het altijd. Samen treinden we ‘s nachts (dat scheelde weer een hotelkamer) langs de Côte d’Azur naar Barcelona. Nadat wij, twee wilde blondines, de stad van Gaudi onveilig hadden gemaakt togen we naar Asturias, waar we bij een bevriend koppel van Michelle logeerden. In de eeuwig groene Asturiaanse heuvels, op een steenworp van het strand. Ik ben er niet lang gebleven. Veel viel er niet te beleven, zeker niet zonder eigen vervoer, en het hippiekoppel was dan wel sympathiek, maar sprak geen woord Engels – en ik toen nog geen Spaans – waardoor we niet veel anders deden dan porros (joints) roken en samen lachen om niets.
Een paar dagen later nam ik vanuit Santander de trein naar het diepe en droge zuiden, Andalucía, waar ik toen al mijn hart had verpand. Gisteren kwam ik, na drie decennia, weer in Llanes terecht. Deze keer niet per spoor maar met de benenwagen, vanuit het beeldschone dorp Comillas. Ik had inmiddels een extra blaar gekweekt náást de nog bestaande en pijnlijk stekende blaar onder mijn linker voetzool. De regen van de eerste dagen had het onmogelijk gemaakt om in mijn vertrouwde sokken en sandalen te wandelen en door de hoge luchtvochtigheidsgraad in combinatie met dichte stapschoenen ontstond er frictie.
Vorig jaar op de Camino Francés was ik daar in mijn ‘sandalias de San Pedro’ snel vanaf geraakt. ‘Never change a winning team’, zegt men, maar met doorweekte sokken door de modder baggeren was geen optie. En dus strompelde ik als een manke zwerver Llanes binnen.
Het was een veel toeristischer badplaats dan ik mij herinnerde, doorspekt met statige huizen in koloniale stijl van de zogeheten ‘Indianos’, de duizenden Asturiaanse gelukszoekers die tussen 1860 en 1880 inscheepten voor een lange, avontuurlijke bootreis naar de Nieuwe Wereld. Eens hun rijkdom in de America’s vergaard, kwamen zij terug en lieten de mooiste villa’s bouwen, vaak in felle kleuren, met prachtige ornamenten, veranda’s, oprijlanen omzoomd met palmbomen en indrukwekkende smeedijzeren toegangspoorten.
De Camino leert je de kleine dingen van het leven waarderen: een koel voetenbad, een schaduwrijke boom, een stuk versgebakken, smeuïge tortilla en nachtrust zonder snurkers
Op een of andere manier slaag ik erin om telkens in het weekend in de populairste badplaatsen te belanden, wanneer de zomerdrukte op zijn hoogst is. De albergues waren alle volzet, net als de hostals en pensions. Anita, een pelgrim uit Zwitserland, had de avond tevoren aan een torenhoge prijs een hotelkamer aan de invalsweg gereserveerd die ik met haar mocht delen. Ik had haar en Allande, een Franse pelgrim uit Saint-Jean de Luz al de eerste nacht in San Sebastian leren kennen. Ze leken een koppel, maar dat zijn ze niet. Ze hebben elkaar op de Camino ontmoet en wandelen vaak samen. Zonder overigens een woord te wisselen, want Anita, een verpleegster uit de Zwitserse bergen spreekt enkel Duits, en Allande beheerst zowat álle talen, behalve de taal van Thomas Mann. Samen kiezen ze voor een woordeloze wandeling.
Maar die dag was Allande doorgestapt naar het volgende dorp. Anita had de kustweg genomen en ik was, afgaand op mijn gps in plaats van op de gele pijlen (om niet te veel extra kilometers te moeten doen) rechtstreeks en dwars door een groot eucalyptusbos naar het hotel gewandeld. De eigenaar, Manuel, was de kamers nog aan het poetsen. Dat nam door c veel meer tijd dan anders in beslag, glimlachte hij, met de desinfectiespray in de hand.
Ik schoot in mijn slippers en hobbelde naar het strand, waar Joaquín – die wél een plekje in de herberg had weten te bemachtigen – mij vergezelde. Hij hield mijn bezittingen in het oog terwijl ik het groenblauwe water van de baai doorkliefde. Oh wat voelde dat goed aan mijn vermoeide voeten! De Camino leert je de kleine dingen van het leven waarderen: een koel voetenbad, een schaduwrijke boom, een stuk versgebakken, smeuïge tortilla en nachtrust zonder snurkers. Anita snurkte niet. Ze nam die avond mijn voeten in haar helende verpleegstershanden, en nadat ze de blaren met een ontsmette veiligheidsspeld door had geprikt, masseerde ze mijn getergde onderdanen zachtjes in met cannabiscrème. In ruil haalde ik later voor ons allebei een glas rode wijn uit de bar – ik mocht die van Manuel niet betalen en ik moet er echt uitgezien hebben als een clochard, want ik kreeg er gratis een t-shirt van het hotel bovenop!
Met een wijntje in het grote tweepersoonsbed babbelden Anita en ik die avond onder een grote foto van de Beatles (onze hotelkamer was aan de Fab four uit Liverpool gewijd) over de dingen des levens. Misschien raakten we bij elkaar een gevoelige snaar, of misschien was zij blij om voor even met woorden haar ei kwijt te kunnen, want binnen het tijdsbestek van een paar uur tijd wist ik álles van haar. Dat ze slechts twee van de Beatles kende (John en Paul), dat er geen romantiek bloeide tussen haar en Allande maar dat ze elkaar in stilzwijgen verstaan. Dat thuis de man van haar leven op haar wachtte, maar dat hij niet enkel haar toebehoorde. Tranen stroomden, maar niet die van haar. Dat elk huis zijn kruis heeft en dat zingen helpt. En dat de wonderschone kusten van Asturias haar die dag tot tranen toe hadden bewogen. Al het moois wat ik die dag door die vervloekte blaren had gemist dus.
De volgende dag liepen we samen terug naar de kust. De pijn onder mijn voeten was weg. Terwijl Anita zong, genoot ik van de vergezichten over de ruige rotskust en de wijde oceaan daarachter, die de Indianos getrotseerd hadden op weg naar hun beloofde land. Ik herinnerde me een beschilderde steen op de Camino Francés vorige zomer: ‘Relax, je bent precies waar je moet zijn’. Vandaag is het 25 juli, de dag van Santiago, de heilige Jacob. Ik ben exact 17 dagen en meer dan 400 km onderweg. Sommige van die dagen worstelde ik met mezelf. Terwijl mijn gezwollen en gehavende voeten recht vooruit stapten, ging mijn geest alle kanten op. Ik wilde de dag van gisteren een verspilling noemen. Maar toen die gedachte in mijn hoofd opkwam, wist ik dat het niet waar was. Geen moment op de Camino is verspild, geen dag is ooit verloren. In het echte leven ook niet trouwens. Drie decennia lijken een lichtflits en twee weken honderd jaar. De vrije blonde pionierende studente uit de trein werd de van huis en haard gescheiden zilverharige pelgrim die op blaren liep. En zo was het goed. Gelukkige Sint-Jacob iedereen!
And love is not the easy thing
The only baggage you can bring…
And love is not the easy thing…
The only baggage you can bring
Is all that you can’t leave behind
And if the darkness is to keep us apart
And if the daylight feels like it’s a long way off
And if your glass heart should crack
And for a second you turn back
Oh no, be strong
Walk on, walk on
What you got they can’t steal it
No they can’t even feel it
Walk on, walk on…
Stay safe tonight
(Walk On – U2)