Ergens hoog op een bergpiek aan de Cantabrische kust in Baskenland, tussen Hondarribia en Donostia, gord ik met een zucht mijn rugzak af en zijg neer op een van de overhangende rotsen waarop een uitkijktoren is gebouwd. Dit is het pad van de Attalaya’s, middeleeuwse stenen torens vanwaar men naar walvissen in de baai speurde. Maar met het verdwijnen van de grienden verdwenen ook de walvisvaarders en raakten de torens in verval.
Ik schuif iets verder naar de rand van de klip voor een nog spectaculairder zicht op de vallei diep beneden me. Ik maak een foto en steek de telefoon terug in het zakje dat ik om mijn hals hang. Daarna buig ik voorover om een appelsien uit mijn rugzak te pakken, waarop ik een zacht plofje hoor, ergens ver onder mij in het struikgewas. Instinctief voel ik aan het tasje rond mijn hals: het is leeg! Mijn gsm! Het kostbaarste bezit dat ik mee heb in die zware rugzak is zojuist het ravijn in gezeild! Naast mij is een gezin met drie kinderen komen staan genieten van het uitzicht. Ze spreken een voor mij onverstaanbare taal. De vader van het stel is naast mij gaan zitten en knikt mij vriendelijk toe. Ik durf niet te zeggen wat er juist is gebeurd – wie doet er nu zoiets stoms! – en in plaats daarvan doe ik of mijn neus bloedt en duw besmuikt met mijn stok de braamstruiken onder mij aan de kant. Het valt niet op te maken hoe diep deze kloof is en ik zie geen gsm…
En dan neem ik een besluit. Ik biecht op: “I think I just did something stupid!” En ik vertel aan de man wat er is gebeurd. Meteen schiet de hele familie in actie. De dochter klimt om de uitkijktoren heen en speurt van de andere kant door het struikgewas. “Staat de wereld op je telefoon?” vraagt het meisje. Ik vertel haar dat dat kleine apparaatje inderdaad al mijn contacten, mijn werk én 40.000 foto’s bevat. Je zou dus kunnen stellen dat het mijn wereld is. Tot ik mij realiseer wat ze zegt: ja, já! Op de cover staat een wereldkaart! Ze heeft ‘m gespot ergens diep in het groen. Als we hem naar boven proberen te trekken met behulp van twee nordic walking sticks glijdt het ding nog een halve meter verder de kloof in. De twee zonen willen van de gladde, steile rots abseilen, maar ik zie de doodsangst in de ogen van hun moeder. “Ik zal het zelf doen,” zeg ik, “als jullie mij goed vasthouden”. De vader pakt mijn onderarm in een ijzeren klem en zelf wordt hij door zijn zonen in een houdgreep genomen. En zo glij ik centimeter voor centimeter verder de afgrond in. Ik heb hoogtevrees en hou mijn ogen op de wereldkaart in het groen gericht, vertrouwend op de kracht van deze onbekende familie. Ik bungel enkel nog aan de arm van een man die ik van haar noch pluim ken, met mijn ene pols in zijn ijzeren vuist geklemd en mijn andere hand uitgestrekt op de tast naar de gsm daar beneden mij. Met mijn voeten test ik de draagkracht van de doornenstruik onder mij. Nog één centimeter, een halve… en dan, hébbes!
Even later deel ik, mijn armen gehavend en bloedend door de doornen, met de familie, die uit Genève afkomstig blijkt, mijn koekjes en lachen we om het voorval. De Hongaarse moeder (vandaar dat ik haar niet verstond) is zichtbaar opgelucht dat er niemand de dieperik in is getuimeld. De dochter, Anna, vraagt schuchter of ze mij mag interviewen voor haar eindwerk. En zo word ik op mijn eerste Camino Del Norte-dag gefilmd voor een Steinerschool in Genève. Ze stelt heel professioneel de juiste vraag: welke onverwachte dingen heeft de Camino mij gebracht? Ik vertel haar over de twee mooie vriendschappen die ik aan vorig jaar heb overgehouden. En over het gewonnen zelfvertrouwen. Ik weet dat ik 900 km kan wandelen, en wat kan je dan eigenlijk niet? ‘The Camino provides’ luidt het gezegde. De Jacobsweg zorgt voor je. Hij geeft je wat je nodig hebt, precies op het juiste moment. Zo kwamen Anna en haar familie op mijn pad. En dat je kan en mag vertrouwen op de goedheid van je medemens, maar dat je wel om hulp moet durven vragen. De Camino is een les in bescheidenheid. Als ik die middag écht niet verder kan omdat mijn rugzak inmiddels een ton weegt en de strap pijnlijk – door mijn scoliose – in mijn linkerschouder snijdt, houd ik op de bergweg even halt bij een idyllische chalet midden in het bos net buiten San Sebastian. Grote wolken babyblauwe hortensia’s sieren de oprit.
Ik speur op mijn herwonnen gsm naar mogelijke logeerplekken in de omgeving, want het is duidelijk dat ik zo niet verder kan. Ik ben door de werkdrukte vlak voor mijn vertrek zonder enige voorbereiding vertrokken en heb van te voren niets geboekt. Ik schrik me een hoedje van de hallucinant hoge hotelprijzen. Het is duidelijk: this isn’t Andalucía anymore! Niet alleen zijn er langs de Camino del Norte weinig herbergen, de ‘albergues municipales’ zijn wegens c gesloten en de rest heeft een gelimiteerde bezetting opgelegd – San Sebastian is daarnaast ook een welvarende stad en de prijzen zijn navenant. Op de oprit zie ik een bord met een tekst die mijn aandacht vangt: ‘Birds of every feather will flock together. Welcome!’
Binnen zie ik dat alle vrouwen gekleed zijn alsof ze meespelen in The Handmaid’s Tale
Een jong meisje gekleed in een witte blouse en een lange zwarte overgooier – ze lijkt met haar melkwitte huid en blauwe sjaal om het haar sprekend op het meisje van Vermeer – komt naar buiten en biedt mij een glas ijskoude ‘mate’ aan. Ze stelt zich voor als Bethel. Op de gok vraag ik of ze misschien ook een bed in de aanbieding heeft. Jazeker, antwoordt ze, dit huis is een ‘albergue donativo’, waarmee ze bedoelt dat je zelf mag beslissen wat je voor je overnachting betaalt. Binnen zie ik dat alle vrouwen gekleed zijn alsof ze meespelen in The Handmaid’s Tale. Ook zie ik een paar mannen met lang haar en baarden. Om hun hoofd een gevlochten witte band. Ze dragen verschillende muziekinstrumenten van de slaapzaal naar de tuin. Ze zien eruit alsof ze rechtstreeks van een Amish gemeenschap naar Woodstock gaan. Of ik met hen de Shabath wil vieren, vraagt Bethel. Dat gaat gepaard met zang en dans en een gezamenlijke maaltijd.
Als ik in de tuin nog een handjevol pelgrims ontmoet kom ik erachter dat ik bij de Twaalf Stammen van Israël ben beland, een sektarische bijbelgemeenschap. En het is vrijdag, dus visdag. De zalm komt uit Alaska en is gevangen door overzeese sekteleden. De liefde en interesse van de mensen hier strekt verder dan hun eigen gemeenschap: ook pelgrims worden gastvrij onthaald. Bethel, zo leer ik later, is Hebreeuws voor ‘huis van God’. De maaltijd is ook goddelijk, en we krijgen zelfs roomijs toe! Terwijl iedereen op blote voeten in het gras danst, zie ik hoe de zonnestralen van de ondergaande zon de achterkant van het bord in de tuin doen oplichten. Ook daar staat een spreuk: ‘El amor encuentra el Camino’. Liefde vindt de weg. Altijd.
‘Walk in love, talk in love
You will ever walk with love’
(Toots and the Maytals – Walk with Love)