Elke Camino kent een aantal mijlpalen, en de mojón (*) die de laatste 100 km naar Santiago de Compostela, mijn einddoel, markeert, is daar één van. Een vriendelijke voorbijgangster maakt een foto van me. Het is grappig hoe absolute afstanden voor een pelgrim veranderen, relatief worden, krimpen of uitrekken als kauwgom, alsof jij zelf Alice in Wonderland bent. Honderd kilometer, een dodenmars, is ‘niet ver meer’. Maar de laatste drie kilometer van de dag lijken immer eindeloos. Je eigen ervaringen met tijd en afstand zitten in je mentale gps gebeiteld. Zo zullen ‘drie kilometer’ voor mij altijd de drie kilometer zijn tussen Langelo en Norg, tussen het ene Drenthse dorpje waar ik als kind opgroeide en het andere, waar we na de scheiding van mijn ouders gingen wonen. Die drie kilometers waren een lichtjaar, en ik had toen nog geen zevenmijlslaarzen, zoals nu. Vanwege mijn snelle wandelritme werd ik vorig jaar door een vriendin gekscherend ‘JakoBEEN’ genoemd. Hoe dichter Santiago nadert, hoe rapper ik ga. De laatste kilometers heb ik, net als vorige keer, weinig meer over mijn eigen benen te zeggen. Ze maken plots deel uit van mijn limbisch systeem en gaan vanzelf.
Galicia is een stuk heuvelachtiger dan Drenthe, maar ik voel me hier in dit sprookjesland kind aan huis. Tussen Ribadeo en Arzúa wandel ik een paar keer gelijk op met Angel, een geboren en getogen ‘Gallego’, die me vertelt over de mythen en legendes waarmee Galicische kindjes grootgebracht worden. Zo is er het verhaal van de Santa Compaña, het verdoemde gezelschap van de dood dat in het holst van de nacht in een soort van doodsprocessie door het land dwaalt. Als je hun lichtjes ziet, is het te laat. Dan word je onherroepelijk één van hen. Het doet me denken aan de dwaallichtjes op de Drenthse veengronden die je meelokken, ver het moeras in tot je erin weg zinkt en duizenden jaren later als een gemummificeerd veenlijk weer boven komt. Wat worden kinderen overal toch bang gemaakt! ‘Maar’, vertelt Angel, ‘als je rond jou op de grond een cirkel van zout strooit, dan ben je beschermd!’ Hij moet zelf lachen om zoveel bijgeloof. ‘En dan heb ik je nog niet verteld over de wolven – ja, ook in Galicia zijn er nog altijd wolven! – en wat je moet doen om niet te verstenen als je er onderweg onverhoopt één in de gele ogen kijkt!’ Deze mooie jongeman doet zijn naam eer aan. Hij is een engelachtige verschijning die ik ‘Angel del Norte’, noem, de engel van het noorden. Elke pelgrim die ik beter leer kennen sla ik in mijn adressenboek op met de achternaam ‘Del Norte’, en zo groeit mijn nieuwe Camino-familie gestaag bij elke nieuwe ontmoeting.
Op een ochtend word ik geconfronteerd met mijn eigen diep verborgen angsten. Ik ben extra vroeg vertrokken – om 5u30 – want ik heb meer dan dertig km voor de boeg, en de eerste Spaanse hittegolf van de zomer heeft inmiddels ook Galicia bereikt. Ik hoop voor de ergste hitte binnen te zijn, maar moet de eerste tien kilometer door de jungle-achtige wouden, vol lianen, manshoge varens en wilde hortensia’s, in het pikkedonker afleggen. Ik kom geen levende ziel tegen. Of toch! Als ik een zuchtend geluid hoor en verschrikt rond me kijk, schijnt de mijnwerkerslamp op mijn voorhoofd achter de varens in de berm over iets wits dat hel oplicht en dat beweegt! Het blijkt een liggende, rustig herkauwende bonte koe te zijn en zij is zich van geen kwaad bewust.
De Camino maakt alle gedeelde ervaringen immers dubbel intens
Wat meegaat, dat laat ik ook weer achter. Van sombere gedachten en verdriet over het verleden, tot dromen over over mijn toekomst en ideeën over de weg die daar naartoe leidt. Maar ook praktische zaken, zoals een onderbroek (ja, ergens in een herberg bungelt er nog zo’n sexy omaheupslip van mij aan een waslijn), mijn pas gekochte zonnebril (shit!), en mijn lievelingspet… Die laatste was na een telefoontje naar de albergue door een behulpzame pelgrim meegenomen, maar toen die de Camino verliet, hadden we elkaar nog niet gekruist, en had hij ‘m dan maar achtergelaten in de kerk van Guernika. Laura, die daar nog voorbij moest zou de pet verder voeren, maar stond voor een dichte kerkdeur. Ach, die pet die ik samen met Julia kocht op de West Highland Way en die Alain zo graag droeg, zal in Guernika misschien wel gewijd en al zijn diensten bewijzen aan een andere pelgrim.
Moeilijker is het omgaan met collega-pelgrims die even plots en bijna ongemerkt op je pad verschijnen als dat ze weer uit je leven verdwijnen. Velen nemen geen afscheid. Niet uit onbeleefdheid, maar omdat ze dat niet kunnen. Het doet altijd een beetje pijn. De Camino maakt alle gedeelde ervaringen immers dubbel intens. Sommigen blijven voor altijd onder je huid. In Gijon had ik al afscheid genomen van Joaquin, die zichtbaar triest was dat hij terug naar Madrid moest. Zijn pelgrimvriendin Agur was vlak daarvoor al afgezwaaid, in Vilaviciosa, waar zij de Camino Primitivo aanving, de oude weg die via Oviedo naar Santiago de Compostela voert en die ik mij voorgenomen heb om volgend jaar te wandelen.
Anita krijgt ter hoogte van Vilalba last van een ontstoken scheenbeen – een veelgehoorde klacht bij pelgrims – en moet het langzamer aandoen. Terwijl zij een tijdje rust inbouwt en op Santo Ibuprofeno vertrouwt, loop ik verder in mijn eigen ritme, in de wetenschap dat ieder zijn eigen weg wandelt en de Camino voor haar zal zorgen. Anita wil alleszins absoluut niet dat ik op haar wacht.
Toch neem ik als kritische agnost plaats in de kerkbanken waar het kan en mediteer ik wat over het leven. En dan voel ik rust en dankbaarheid
En dus leg ik de laatste kilometers af zonder bekende gezichten om me heen, maar al snel wordt ook het onbekende weer familiair, zeker als je met een open hart wandelt. Nu mijn lichamelijk leed geleden is, mijn blaren geheeld en mijn schouderpijn weer draaglijk, ben ik in opperbeste stemming. Nog altijd wens ik iedereen ‘Buen Camino’ tot en met de overstekende hagedissen. Ik denk aan de woorden van Lieven Annemans, in zijn boek ‘Geluk vinden zonder het te zoeken’. Het schuilt in kleine dingen. Een voorbij fladderende vlinder in het gefilterde ochtendlicht. Of beter nog: twéé om elkaar dartelende vlinders! De Camino maakt je onthecht. En ook dankbaar. Ondanks dit speciale Jacobijnse jaar (2021 is een zogeheten Año Xacobeo) waarin duizenden pelgrims langs het cultureel erfgoed wandelen, houden de bisdommen de deuren van de meeste kerken langs de Jacobswegen gesloten. Niet vanwege c, maar door geldgebrek.
De kerkjes in de onooglijk kleine gemeenschappen hangen af van subsidies en de bisdommen hebben naar eigen zeggen geen geld om mensen aan te stellen die de heiligdommen bewaken en de pelgrims van een felbegeerde sello (stempel) in hun credencial (Caminoboekje) voorzien. Net als de Galicische fabels neem ik dit verhaal ook met een korrel zout. Zeker als ik me bedenk welke schatten de katholieke kerk dagelijks tijdens de mis ophaalt en hoe zij enkel de botafumeiro, het iconische zilveren wierookvat in de kathedraal van Santiago de Compostela, op bestelling laat zwieren tegen particuliere donaties van 500 euro (!). Toch neem ik als kritische agnost plaats in de kerkbanken waar het kan en mediteer ik wat over het leven. En dan voel ik rust en dankbaarheid. Het zwerversbestaan heeft ongemerkt de plaats ingenomen van mijn dagelijks leven. Marta, de psychologe, had me verteld hoe ze in de driezelregen, met de sjaal van Anita om haar snipverkouden hoofd geknoopt op het dorpsplein van Muros de Nalon aan iemand de weg naar de apotheek had willen vragen en die persoon, nog voor ze haar mond had kunnen openen, botweg had gezegd: ‘Ik weet wat je gaat vragen en het antwoord is ‘nee’, je krijgt geen aalmoes!’
De Camino maakt je bescheiden. Het moderne leven lijkt ver weg. Een eigen slaapkamer, bad of auto worden vage luxesymbolen. De mensen met hun mondmasker achter het stuur worden buitenaardsen. Zwervers worden verwanten. Als je hen ziet voorbijkomen met hun obligate winkelwagentje en eeuwige hond ziet, dan kan je je beter inleven. Maar toch… wij pelgrims gaan allemaal straks weer naar huis. Nu ja, bijna allemaal. Een maand voordat ik naar Irún vertrok om aan deze grote wandeling te beginnen kwam er een einde aan mijn relatie. En ook de rest van mijn leven staat sinds anderhalf jaar onder hoogspanning. Ik voel me zoals die windmolens hoog op de berg boven Abadín, waar we langzaam naartoe klommen en die maar niet dichterbij leken te komen, en waarvan er eentje koppig weigerde mee te draaien. Dat was ik. Ik heb geen idee wat mijn toekomst zal brengen. Maar zolang ik nog wandel hoef ik er nog niet over na te denken. ‘De Camino de Santiago is een geweldige investering in onze ziel, onze zintuigen worden getriggerd, onze geest ontspant en zoekt naar manieren om met pijn om te gaan, zowel fysiek als mentaal’, schrijft Nerea, een fysiotherapeute uit Santander me. Gevolgd door een berichtje van het thuisfront: ‘Je kan nog 100 camino’s lopen, maar daarmee zal je niets veranderen’. De Camino was dit jaar voor mij mentaal eerder een Calvarietocht dan a walk in the park. En ik besef dat mijn echte Camino niet in Santiago eindigt, maar pas daar zal beginnen.
Ik schrijf een felicitatie aan Eric, mijn Californische ‘Camino gitaarleraar’, die juist in Santiago is aangekomen, en beloof hem te blijven oefenen op Free Falling van Tom Petty, een song die ik wel toepasselijk vind. Ik krijg een berichtje terug: ‘At least there is some freedom in falling’. We beloven in contact te blijven, maar hij en zijn vriend Curtis zullen al in het vliegtuig naar Californië zitten als ik de kathedraal bereik. Hij waarschuwt dat zijn telefoon het bijna begeeft en straks incomunicado zal zijn.
Vanaf Arzúa, waar de Camino del Norte en de Camino Francés samenkomen en de sfeer – veel pelgrims ‘doen’ enkel de laatste 100 km van de Francés – een beetje verandert in een Spaanse feria, is er ook een schrijnend gebrek aan herbergen. Noodgedwongen leg ik de laatste dagen grote afstanden af, en als ik mijn route herbereken, realiseer ik me dat ik twee dagen eerder dan gepland Santiago zal bereiken. Dat betekent dat ik Eric dan toch nog zal zien. Ik wil hem dat schrijven, maar het is pas over twee dagen en ik weet dat er geen zekerheden zijn, dus in de plaats daarvan schrijf ik: ‘Ultreia y Suseia!’ in de hoop dat hij het nog zal lezen.
(*) De stenen paaltjes met daarop de schelp, een pijl en soms het aantal kilometers tot Santiago worden mojónes genoemd.
And I wished for so long, cannot stay
All the precious moments, cannot stay
It’s not like wings have fallen, cannot stay
But still something’s missing, cannot stay
Will I walk the long road? Cannot stay
There’s no need to say goodbye
All the friends and family
All the memories going ‘round, ‘round, ‘round, ‘round
I have wished for so long
How I wish for you today
Will I walk the long road? Cannot stay
There’s no need to say goodbye
All the friends and family
All the memories going ‘round, ‘round, ‘round
I have wished for so long
How I wish for you today
How I’ve wished for so long
How I wish for you today
We all walk the long road
(The Long Road – Eddie Vedder)