Voor het eerst deze zomer vertoon ik me op het strand. Ik lig met mijn lelieblanke kont in het zand een boek te lezen, maar Jonny, die de surfclub runt, ziet me naar de swell gluren. ‘Haal een pak uit het rek en kies een surfbord uit,’ zegt hij stellig.
Ik zucht. Er dobbert zowat vijftig man in het water. Toeristen ontwijken en locals voorrang geven komt niet voor in mijn ‘eeuwige zomer vol zen’. Dat is een excuus. Ik moet erdoor als ik opnieuw het gevoel van een golf wil ervaren die onder mijn plank door glijdt en me oplift alsof ik, meegevoerd door de wind, op muzieknoten zweef. Surfen is samenvallen met de natuur, een gesprek zonder woorden voeren.
Voorlopig hijs ik me bij dertig graden met veel moeite in mijn pak. Het is zo aansluitend dat ik een paniekaanval moet onderdrukken. Ik sleur het grootste bord — een onzinkbaar schip dat O Titanic wordt genoemd — naar de waterlijn en peddel richting de piek. Al vrij snel stokt mijn adem en ik ben mezelf dankbaar om niet rechtsomkeer richting de branding te maken waar surfscholen in hun felle lycra’s op godot wachten.
Achteraan liggen Leo en Nuno en Zé. Jonny en Davy zijn er ook bij. Ik ontspan, tuur de horizon af naar mijn eerste golf in twee jaar tijd. De swell loopt op z’n einde maar af en toe popt er nog iets op. Golven die niemand moet hebben omdat ze dik zijn als een walvis op cruise control. Ze rollen inert onder me door zonder vaart te maken. Als ik uiteindelijk rechtop sta lijkt de golf me van zich af te willen schudden: I don’t speak whale. Golf na golf schutter ik wantrouwig voort en keer op keer eindig ik in het water. This sucks. Na een uur hou ik het voor bekeken, maar niet alvorens de branding me met al haar kracht voor de voeten van tientallen toeristen uitspuwt en ik een paar ribben kneus. Aldus de hoge woorden van de oceaan.
Ik speel tussen het eb en vloed van nederige angst en tomeloos plezier
En ik heb het begrepen. Ik ken mijn lichaam en herinner me de flow. Daar moet ik op vertrouwen en niet de woede laten spreken. De volgende dag haal ik hetzelfde bord uit het rek en peddel kalm naar achter. Het koude water verdooft de pijn aan mijn ribben. De swell is krachtiger vandaag en al snel rolt een eerste set onze richting uit. Ik twijfel niet, peddel in en spring fluks op mijn plank. Het is een rechtse golf die me haast tot op het strand voert. Ik peddel onverstoorbaar terug, tevreden met mijn innerlijke repliek. De locals die me gisteren zagen klungelen, steken hun duim op. Lief, want mijn piepschuimen plank is niet veel kleiner — en de golven zijn niet veel groter — dan een flat in centrum Tokio. Ze zijn wel classic, zoals in de films. California surfin’.
‘Voor iedere golf die je neemt, betaal je me een pint,’ zegt Leo. Dat moet Portugese peptalk zijn maar ik kies mijn golven nauwgezet uit, neem ze met de blik vooruit, negeer andere surfers en ontwijk toeristen die me niet zien afkomen. Ik speel tussen het eb en vloed van nederige angst en tomeloos plezier, laat de woede varen.
‘Je rijdt dronken naar je vrouw en kind toe vandaag,’ zeg ik tegen Leo en neem een laatste rechtse golf die zich tot aan het strand als een rode loper uitrolt. Net voor mijn vin het zand raakt, spring ik van O Titanic, neem hem in één vlotte beweging onder mijn arm en wandel gezwind het strand op.
Go through the shit and go with the flow, dat is de taal van de zee. De mantra voor mezelf. Ik was het alleen even vergeten.
PS: Je kunt Sophie ook volgen via Instagram.