Juni
Drie ochtenden lang lichten kanonschoten ons het bed uit. De honden duwen verschrikt hun neus onder onze arm terwijl het hogergelegen deel van het dorp zich opmaakt om Senhora da Silva te eren. Vuurpijlen drommen de bewoners — bij gebrek aan een plein — het centrale kruispunt op, gelegen tussen de kapel en het enige café van het gehucht. Hier verscheen de patroonheilige van de verloren gegane ambachten, tevens de vrouw die het bramenpad naar het hiernamaals splijt zoals Mozes dat deed met de Rode Zee.
“Was ze maar verschenen toen we de quinta kochten,” zegt Davy. De verlaten boerderij was toen met bramen, silvas, overwoekerd. De voortschrijdende venijnen duwden de deuren uit hun hengsels, ramen uit hun sponning en zelfs de arduinen tredes uit hun voegen. Van een goddelijke interventie gesproken. We moesten ons als koene ridders een weg naar onze eigen voordeur vechten. En nu wordt deze prikkelbare dame nog eens in de bloemetjes gezet ook.
Vrouwen gehuld in de waas van zoet parfum nippen onder de kerselaar van hun punch
“Wij wonen te diep in het dal,” antwoord ik, “maar misschien dat ze vannacht verscheen om het goed te maken want er staat een kom verse kersen aan de poort.”
Ook in onze buurt is het feest. Vânia is jarig en haar moeder, Manuela, leert me bacalhau à brás bereiden. “De frieten moeten heel fijn zijn, en de kabeljauw vers en gerafeld,” zegt ze. Met korte, snelle stoten hakt ze in op de zijkant van een ui die ze in haar hand klemt, een techniek die me onbekend is en temidden haar keuken welt in mij de verrukking op van een antropoloog die een ritueel voor ingewijden mag aanschouwen.
“Portugezen beschikken over 365 recepten om kabeljauw te bereiden,” prevelt deze patrones van de Portugese keuken me toe.
“Dat zijn veel rituelen om een vis te offeren,” plaag ik haar.
Ze lacht. De kabeljauw vliegt in een grote pot en droogt langzaam uit terwijl zich voor mijn ogen de ritus van een geslaagd tuinfeest ontvouwt: iemand ontkurkt een fles wijn, mannen drummen in een hoekje samen om een match te bekijken en vrouwen gehuld in de waas van zoet parfum nippen onder de kerselaar van hun punch. Via openstaande ramen stuitert een roedel kinderen in en uit de keuken; ze geven zich over aan de roes van het leven en joelen om de haverklap een vete uit.
Ik lach naar Davy want hij eet graag arepa’s
“Het zijn net minivolwassenen die het café en de kater nog niet ontdekt hebben,” zeg ik aan Davy. Hij verscheen als laatste gast op het feest omdat onze aannemer hem onverwachts liet meehelpen. Een zelfstandige kent geen feestdagen, viel er in diens ogen te lezen en Davy had zich gedwee in zijn werkkleren gehesen.
“Wie zich schaamt blijft op z’n honger zitten,” zegt Amador. De Venezolaanse man van Vânia bakt in de bijkeuken perfect goudgele arepa’s en hij merkt dat Davy twijfelt om een paar van zijn geurende goudklompjes aan te nemen. Ik lach naar Davy want hij eet graag arepa’s en duw hem een frisse pint in zijn hand terwijl Manuela hem al meetroont om aan goed volk te connecteren.
De avond valt en de kabeljauw krijgt in de pot het fijne gezelschap van de frietjes. Een dozijn eieren wordt met peterselie door elkaar gehusseld en het is pas als alles op de feestdis — dat altaar van elk familiefeest — staat dat de kabeljauw met het eiergoedje overgoten wordt.
Onheilspellend gedrum daalt neer uit de heuvels en een bloemencorso marcheert in cadans naar de kapel hogerop. Vrouwen hangen uit de luiken, iemand schudt haar donsdeken uit en op het podium naast de kapel schiet de verlichting en de rookmachine aan. Een zanger zingt zijn schlagers en het bargoense volkje drinkt en danst tot laat in de nacht maar wij genieten beneden van vriendschappen zo vers als de kersen in Manuela’s tuin. Kersen. Natuurlijk! Laat ze boven maar lauweren, wie heeft er immers, met zulke gastvrije en vrijgevige buren, een patroonheilige nodig?