Vorige week was ik jarig. Ik begrijp ten volle dat niemand daar wakker van ligt en normaal ikzelf ook niet echt. Temeer het tenslotte al voor de 47e keer gebeurde in mijn leven. Bovendien is 47 niet meteen een numerieke symbolische mijlpaal in een leven. Au contraire: 47 is gewoon een oersaai getal. Er bestaan geen liedjes over, geen gezegden, mythes noch stadslegendes. Nope, 47 is boring, punt. Behalve voor mij dan, want het was mijn eerste verjaardag als fiere inwoner van Ibiza. Speciaal. Voor mij toch. Temeer daar het op de 18e september gebeurde – daar kan ik weinig aan veranderen – en ik die dag exact negen maanden op het idyllische eiland toefde. Een volle levensdracht volbracht zowaar: mocht ik me zoals de oude hippies die hier in de jaren 60 neerstreken rijkelijk laven aan hallucinogenen, ik zou kunnen zeggen dat ik die dag pas echt als Ibicenco het tweede levenslicht zag.
Een daarvan was zo’n oude hippie die hier in de sixties was neergestreken
Die negen maanden in de Balearische Baarmoeder hebben me wel degelijk hervormd. Ik dipte mijn taalteen in een nieuw idioom, werkte en wentelde me in een totaal nieuw klimaat in het zweet, sloeg compleet nieuwe professionele paden in en leerde een rist nieuwe mensen kennen. Een daarvan was zelfs zo’n oude hippie die hier in de sixties was neergestreken en nooit meer weggegaan: de roestige Duitser Jürgen K. Hij was een tijdje mijn ervaren collega toen ik als chauffeurende gids bijkluste bij Ibiza Jeep Safari, dat toeristische offroad-tours organiseert. Geen idee hoe oud hij was, maar Jürgen was letterlijk en figuurlijk de ancien onder de drivers: een kleine, tengere bebaarde man in sjofele, veel te grote linnen hemden en broeken. Steevast een al even dun sigaartje tussen de doorgezomerde vingers, leidde Jürgen elke dag opnieuw een half dozijn toeristen in zijn witte terreinwagen over en langs de stoffige bergflanken met zicht op prachtige kloven en kliffen. Want zoals hij zelf vaak gniffelde vanachter zijn versleten stuur: dit is de enige safari waar je geen enkel beest te zien krijgt, buiten de vele straatkatten en af en toe een verloren gelopen geit. Maar dat maakte ook niet uit, want of zijn gasten nu Fransen, Duitsers, Colombianen, Amerikanen of Polen waren: met zijn vijf talen slaagde hij er elk dag weer in iedereen te begeesteren en zijn liefde voor zijn Ibiza door te geven middels talloze weetjes, al dan niet gespijsd met zijn al even talloze eigen ervaringen en anekdotes over het eiland.
Jürgen vertelde dat hij er meer dan tien jaar over gedaan had om het boek te schrijven
In de korte periode dat ik zijn collega was – ik had algauw mijn handen (te) vol met mijn eigen professionele plannen – leerde ik Jürgen K kennen als een minzame, wijze, bijzonder empathische man. Zichtbaar gegroefd door het leven, dat wel. Hij zag er doorgaans moe uit en zijn huid had een bijna even vaalgrijze kleur als zijn baard. Als we tijdens de lunchpauze even apart zaten, vertelde hij ronduit over zijn liederlijk hippieleven op het eiland. Over de beroemdheden en andere rare vogels die in de voorbije halve eeuw zijn revue passeerden, over zijn lang vergeten hippiemakkers en hun waanzinnige drugsexploten – ‘Neem nooit de ferry tijdens stormweer als je net lsd geslikt hebt’ – over de geweldige en overvloedige vrije seks die hij in zijn wilde haren-jaren had. Toen hij me op een keer vroeg wat ik in mijn leven allemaal uitgestoken had en ik – nadat ik ootmoedig had toegegeven nooit trippend de ferry te hebben genomen – liet vallen dat ik als journalist en auteur vooral geschreven had, klaarde hij plots helemaal op. ‘Dan heb ik iets voor je’, klonk het enthousiast, waarop hij een boek uit zijn onafscheidelijke schoofzak toverde. ‘Ibizarr’, las ik als titel bij een foto van de mythische Es Vedra-rots aan de zuidwestelijke kust van Ibiza. ‘Mijn levensverhaal’, zei hij trots. ‘Of beter: het verhaal van mijn leven hier op Ibiza. Wat er vooraf gebeurd is, valt immers in het water tegenover wat ik hier allemaal meegemaakt heb’, grijnsde hij. Jürgen vertelde dat hij er meer dan tien jaar over gedaan had om het boek te schrijven en dat hij na meermaals bot te hebben gevangen bij diverse uitgevers in Duitsland met zijn zuurverdiende safarifooien het boek in eigen beheer uitgaf. Want breed had hij het nooit gehad, fluisterde hij. ‘Ik leef al jaren op de rand van de armoede. Mijn minimumloon hou ik opzij om de winter door te komen en in de zomer leef ik van de tips van de jeeptoeristen. Maar dat maakt niet uit, als oude hippie heb ik geen geld nodig om gelukkig te zijn. Een dak boven mijn hoofd, af en toe een stukje kip en elke avond een lekkere joint’, grinnikte hij. ‘Ik heb dan ook niet veel boeken kunnen laten drukken, maar gisteren is dan eindelijk de doos met de eerste exemplaren van de drukker gearriveerd’, voegde mijn apetrotse collega eraan toe. Voor 15 euro kon ik er eentje kopen, wat ik meteen deed. Genânt probleempje: hij kon niet weergeven op een briefje van 50, maar beloofde me mijn wisselgeld bij onze volgende gezamenlijke, euh, trip terug te geven. ‘Of misschien vanavond al, als ik genoeg fooi krijg.’ Toen ik het boek in mijn jeep ging opbergen, tikte hij me nog snel op de schouder. ‘Weet me alsjeblief eerlijk te zeggen wat je ervan vindt, ik kijk uit naar de mening van een echte schrijver.’ De daaropvolgende dagen dat we samen de bergen introkken, vroeg Jürgen me elke keer weer lichtjes opgewonden of ik het boek al uithad en wat ik ervan vond. Ik zei telkens eerlijk dat ik er nog in moest beginnen. En dan keek hij telkens een beetje ontgoocheld.
Enkele dagen na mijn wedergeboorte op Ibiza, kreeg ik een berichtje van een andere voormalige Jeep Safari-collega. ‘Jürgen is onverwacht gestorven. In zijn slaap.’ Ik was amper zelf herboren en mijn eerste sterfgeval op het eiland was een feit. Scheisse, dacht ik. Ik had ‘m zo graag verteld hoe goed ik zijn boek vond.