“If you just put your hand in mine
We’re gonna leave all our troubles behind
We gonna walk and don’t look back
Gonna walk and don’t look back
Places behind you
There to remind you”
(Peter Tosh & Mick Jagger)
Op weg naar de Alto del Perdón staat zo’n straffe bries dat ik mijn pet moet vasthouden of hij waait de berg af. Ik heb na de lange klim even op een bankje zitten uitrusten, en over de afgelopen dagen gemijmerd, maar al snel heeft de wind mijn zweet opgedroogd en krijg ik het koud.
Het is raar maar deze plek dóet iets met me. Het is de naam natuurlijk, maar ook de locatie. Hier laat ik de Pyreneeën definitief los. Ik heb Boudewijn De Groot in mijn hoofd. ‘Wat meegaat, dat laat hij ook achter, wat in de ban van een herinnering, kijkt hij eens om en zwemt wat zachter, verdriet is een vertrageling.’ De zwemmer is de wandelaar geworden en dat ben ik.
De afgelopen dagen heb ik me erover verbaasd hoeveel verdriet er nog in mij schuilt. Ik besluit om iets daarvan hier achter te laten. Mijzelf te vergeven. En de blik naar voren te werpen, zoals de ijzeren middeleeuwse pelgrims op de top. Zij staan lichtjes voorover gebogen tegen die eeuwige noordwestenwind, de ‘cierzo’, met de ogen strak op het ultieme doel, Santiago, gericht. Het sculptuur staat pal op de 790m hoge top, ‘dónde se cruza el camino del viento con él de las estrellas’ en is één van de vele symbolen van de Camino. De middeleeuwse figuren staan midden in een modern windmolenpark. De wieken ploegen zich luid zoemend door het zwerk. Een collega-peregrina neemt een paar foto’s van mij op de top en ik van haar. Daarna kijk ik nog één keer over mijn schouder naar de Pyreneeën, naar Frankrijk en naar het verleden. Ik zie Pamplona daar beneden glinsteren in de zon, de stad die haar jaarlijkse San Fermínfeesten door de neus geboord zag maar daar kalm en waardig onder bleef. Volgend jaar beter. En dan wandel ik aan de zuidkant de berg weer af, naar de toekomst. Het is een moeilijke afdaling over keien ter grootte van kievitseieren.
Een jongen komt me voorbij gesprongen, zingend en in zichzelf pratend. Hij stopt vlak voor me en raapt een paar keien op die hij in zijn zak stopt. Ik herken hem van de albergue in Pamplona. Terwijl ik in de patio wachtte op mijn was hoorde ik hem naast mij op een bankje nogal erg luid praten in zijn telefoon. Zoals alleen Spanjaarden dat kunnen. Het had me lichtjes geïrriteerd. ‘Ze zeggen dat God je alles vergeeft als je de Alto del Perdón bent gepasseerd’, roept hij in de wind. ‘Maar dan moet je wél tot in Santiago geraken!’, voegt hij er lachend aan toe. En wég huppelt hij. Hij blijkt een pelgrim van de korte sprint en ik een diesel.
Niet veel later haal ik hem in en raken we aan de praat. Samuel, heet hij en hij komt uit Ibiza. Hij is transporteur en tijdelijk op non-actief door c. Tijdens de lockdown werd hij naar eigen zeggen zot. De opsluiting, de verveling, het uitzichtloze… Hij begon meer te roken en te eten dan goed voor hem was. Toen de kust min of meer veilig was, greep hij zijn kans en nam de bus naar Roncesvalles om aan de lange wandeling te beginnen. Hij wil stoppen met roken en hoopt dat de Camino hem daarbij zal helpen. Maar al snel begrijp ik dat hij veel meer bagage met zich meedraagt dan dat pakje sigaretten: dertig jaar, te jong getrouwd, een zoontje van zeven en recent gescheiden. Hij heeft veel om over na te denken en wil het roer om.
Terwijl hij – stevig de pas erin – maar door blijft babbelen, blijf ik stilstaan bij de eerste wijngaarden. ‘Je ruikt de wijn!’, zeg ik. De verandering in het landschap beïnvloedt alle zintuigen. We zijn in Navarra, een historisch Baskisch gebied met een zeer variabel klimaat dat het groene Spanje verenigt met droge en woeste gebieden. Het is zó mooi dat ik me afvraag waarom ik hier nog nooit eerder ben geweest. De hele Camino zal me behalve door Navarra nog door drie voor mijn onbekende autonome regio’s voeren: La Rioja, Castilla y Leon en Galicia.
Na slechts een paar dagen wandelen was ik al tot de realisatie gekomen dat in het wandelen zélf de beloning schuilt
Samen komen Samuel en ik aan in Puente la Reina. Hij vraagt of we samen een beetje sightseeing kunnen doen. Als we ingecheckt zijn in de albergue, waar een grote zwarte man een pistool tegen ons hoofd zet om onze temperatuur te meten – ik blijk met 34.4 graden een koele kikker maar iemand beweert dat dat normaal is na een zware fysieke inspanning – wandel ik richting de beroemde brug waaraan het stadje zijn naam dankt.
Doña Mayor, de vrouw van Sancho III, één van Navarra’s vele illustere koningen, had in de twaalfde eeuw opdracht gegeven tot de bouw van deze magnifieke Romaanse brug om de vele middeleeuwse pelgrims een veilig oversteek van de Arga te garanderen. Op het gras verbroederen Samuel en Miguel, een pelgrim uit Madrid en ik met twee jonge Baskische vrouwen uit San Sebastian wier huid letterlijk helemaal volgetatoeëerd is en die de Camino wandelen met een hondje. Net als de gesprekken richting de Baskische strijd voor onafhankelijkheid gaan en een bitter karakter dreigen te krijgen stel ik voor om wat yoga-oefeningen te doen. Alleen Samuel doet mee. Miguel verklaart zich te oud en bovendien heeft hij slechte knieën. De yoga bedaart niet alleen de gemoederen maar ook onze stramme spieren. Het is ongelooflijk hoe – gelijktijdig met mijn eigen geografische verplaatsing – de pijntjes en ongemakken door mijn lichaam reizen. Een zeurende sciatica welt op in mijn rechterbeen. Mijn linkerschouder lijkt wat ontstoken door het gewicht van de rugzak en de buitenkanten van mijn kleine tenen zien er dik en gevaarlijk rood uit. Ze passen eigenlijk niet meer echt in mijn wandelschoenen…
De volgende dag steek ik de brug over en wandel ik naar Estella. Het is de 7e juli, mijn verjaardag. Oorspronkelijk had ik bedacht die in Pamplona te vieren, een fijne stad, wier patroonsheilige, San Fermín, op dezelfde dag wordt gevierd als mijn verjaardag. Er zouden geen stieren door de straten worden gejaagd – wat ik prima vond – maar verder waren ook alle festiviteiten afgelast op de mis na. Ik besloot daarom verder te trekken. Het idee van rustdagen in grotere steden had ik sowieso laten varen. Na slechts een paar dagen wandelen was ik al tot de realisatie gekomen dat in het wandelen zélf de beloning schuilt.
En zo kwam het dat ik vijftig jaar werd in Estella, een prachtig dorp waar ik nog nooit in mijn leven was geweest, en dat heuglijke feit vierde met een paar pelgrims die ik van haar noch pluim kende. Ik trakteerde mezelf op een kapperbezoek en schoof met glanzend steil gebrushed haar aan bij een tafeltje op de Plaza de los Fueros. Van Maartje, een Nederlandse die ik op dag twee onderweg naar Zubirí had leren kennen toen we de weg allebei een heel klein beetje kwijt waren, kreeg ik een tube crème voor pijnlijke voeten en van Samuel een glas rode wijn. De twee cadeaus konden niet welgekomener zijn. In mijn reisgids die ik gekscherend ‘mijn bijbel’ noem omdat de auteur bij elke etappe ook inspirerende en vaak spirituele quotes zet, lees ik deze dag: ‘Om wijsheid te bereiken, schrap je elke dag iets uit je leven’. We klinken op mijn verjaardag én op de Camino. ‘We gaan er geraken hè Jackie?!’, zegt Samuel enthousiast.
‘Ultreia y suseia’ (*) antwoord ik.
(*) deze uitdrukking komt uit het beroemde pelgrimslied van de Camino de Santiago. Het refrein luidt:
Ultreïa! Ultreïa! Et suseia Deus adjuva nos!
(Vooruit! En verder! Rechtdoor! Moge God ons helpen!)
Het is een aanmoedigingskreet. Bon courage!