‘Moving in silent desperation, keeping an eye on the Holy Land.
A hypothetical destination, say, who is this walking man?’
(Walking Man – James Taylor)
Cowboys berekenen afstanden met het aantal sigaretten dat ze roken tussen twee plaatsen. Of het aantal verse paarden dat ze nodig hebben. Ik ben op een bepaald moment opgehouden met de kilometers te tellen. Ik ben ook gestopt met het van tevoren reserveren van herbergen. Ik ga met de wind en ik ga elke dag vérder. Twintig kilometer is niets meer. Zoals Jose, een pelgrim die aan zijn Camino begonnen is in Málaga, zei: ‘Je benen gaan als vanzelf, je hebt er niet veel meer over te zeggen. Ondertussen houdt het hoofd zich met andere zaken bezig.’
Ik heb gemediteerd op La Meseta, gezongen op de berg van O Cebreiro – tot het zingen me verging en ik na elke honderd meter buiten adem en peentjes zwetend een kwartier pauze moest inlassen. Stijgen is hijgen. Ik heb voor dag en dauw onder de heldere sterrenhemel geslaapwandeld naar Leon (en samen met een handvol vroege vogels de Melkweg, die symbool staat voor de Camino, bewonderd). Ik heb verbroederd met Spanjaarden, yogales gegeven aan Italianen en over de liefde gefilosofeerd met een Russische. Ik heb onderweg enkele dingen verloren – mijn slippers, een borstel, een yogabroek (!), een hangertje met een Sint-Jacobsschelpje met daarin een hartje dat ik bij een vriendelijke smid had gekocht vlak na Estella.
Een ‘concha’ die ik van het strand dichtbij huis had meegenomen, was al in het begin van mijn rugzak gevallen en een in Carrión de los Condes nieuw gekochte schelp brak in twee. Het leek alsof Santiago me iets wilde zeggen: je kan pas bogen op je strepen als je ze hebt verdiend. Walk the talk! En dus zou ik wachten tot ik in Santiago zou aankomen om mezelf met schelpen te adorneren. En ik verloor ei-zo-na mijn favoriete Travel Don Carmelo-jasje waarmee ik half de wereld heb afgereisd! Het was nadat Jesus ‘uit Logroño’ me een berichtje had gestuurd waarin hij me uitnodigde voor een biertje in een populaire pulpería in Meride (nog ver van de kust maar om een of andere reden is men in deze contreien verzot op octopus!). Toevallig wandelde ik daar juist voorbij. En even later kwam ook Annie ‘uit Leipzich’ binnenvallen. De ene sprak geen Duits en de ander geen Spaans, maar het klikte tussen die twee en dus was het aan mij om hun conversatie te vertalen. Ik ging daar zó in op dat ik na mijn vertrek al zes kilometer verder was toen ik bemerkte dat ik geen jas meer om mijn heupen had. Er schort nog iets aan mijn mindfulness, dát heeft de Camino mij tot mijn eigen schade en schande geleerd. Ik ben niet teruggelopen, maar heb een taxi de opdracht gegeven mijn jas op te halen.
Flukse steekbewegingen of zachte prikjes in het zand als ware mijn stok een biljartkeu die ik aankrijt zijn de norm
Ook mijn geliefde, gepersonaliseerde wandelstok, waarover ik zo lang heb getwijfeld om ‘m mee te nemen, maar waaraan ik na al die honderden kilometers inmiddels zó gehecht ben, ben ik al eens vergeten. Ik dronk in alle sereniteit ‘s ochtends vroeg mijn koffie toen een groepje wel erg enthousiaste mannelijke pelgrims van middelbare leeftijd het in hun hoofd kregen dat ik met hen op de foto moest. Niet één keer, maar een hele fotosessie! Een beetje beduusd van zoveel aandacht pakte ik daarna mijn rugzak op en maakte me snel uit de voeten. Een dorp later realiseerde ik me dat ik mijn stok had achtergelaten. Mijn stok! Mijn steun en toeverlaat!
Aan mijn stok kan je onderweg trouwens mijn humeur en energiepeil aflezen: flukse steekbewegingen of zachte prikjes in het zand als ware mijn stok een biljartkeu die ik aankrijt zijn de norm. Ritmisch geroffel of majorettengedraai als ik opgewekt ben en luidop zing (vaak!). En wanneer ik héél moe ben, zoals het laatste ellendige steile en beschuttingsloze stuk naar O Cebreiro of aan het eind van een dag met meer dan veertig kilometer in de benen, dan sleept de stok een beetje triestig achter mij aan.
Gelukkig ben ik door een paar pelgrims opgenomen in een whatsappgroepje en bracht één van hen mijn houten vriendje mee naar het volgende dorp. Maar hetgeen ik onderweg – bijna – verloor is niets vergeleken bij wat de Camino mij onderweg bijbrengt. Ik kan véél meer dan ik zelf ooit had bevroed. Ik ben sterk en ik ben vrij! Ongeveer vanaf Ponferrada voel ik de roep van Santiago sterker worden en en leg ik per dag steeds meer kilometers af. Het is alsof ik door een magneet word aangetrokken! Ik ben inmiddels in het prachtig groene Galicia en de luchtvochtigheid stijgt met elke kilometer die me nader bij de oceaan brengt.
Er ís niet zoiets als een risicovrij bestaan. Een leven zonder gevaar is een dodelijke illusie
En dan, ineens, véél sneller dan verwacht, is de laatste dag aangebroken. Ik wandel die dag net als de vorige door uitgestrekte en heerlijk geurende eucalyptuswouden en door kleine boerendorpjes waar het leven een paar honderd jaar lijkt te hebben stilgestaan. Wie hier geen albergue uitbaat, is boer. Soms zijn ze beide, zoals Clara en Isidro, het echtpaar ‘hospitalero’s’ van de herberg van Laguna die het ontvangen van pelgrims afwisselden met het hoeden van hun koeien – die prachtige ‘Rubias Gallegas’ die van de ene sappige weide naar de andere werden gebracht.
Manolo, de herbergier van Casa Tía Teresa, waar ik op de allerlaatste dag koffie drink, bedankt mij uitvoerig voor het feit dat ik de Camino doe. Zonder pelgrims heeft het gros van de locals hier geen brood op de plank. Werkelijk niemand is ermee gediend dat we thuis op de bank voor de tv zitten kniezen. Ook dat is een les die de Camino mij en vele anderen leert. Er ís niet zoiets als een risicovrij bestaan. Een leven zonder gevaar is een dodelijke illusie. En angst en liefde zijn elkaars tegenovergestelden. Je hoeft geen grote filosoof te zijn om in te zien dat de Camino symbool staat voor je levenspad.
Mijn Camino begon op het moment dat ik afscheid nam van Alain in Saint-Jean-Pied-De-Port. Het was een emotioneel ‘hier laat ik je los Tim’-moment. Vandáár ben ik gegaan, met vallen en opstaan. Achthonderd kilometer lang heb ik innerlijk een heel leven aan emoties, inzichten en bespiegelingen beleefd. En net zoals in het échte leven zat de transformatie niet in de hoogtepunten, maar in de kleine dingen, waaraan de gewone wandelaar achteloos voorbij gaat, maar die het oog van de pelgrim stelen, strelen en helen. Zoals ik op een bordje in de slaapzaal van de herberg in Pals de Rei las: de toerist reist, de wandelaar wandelt, de pelgrim zoekt. Onderweg kreeg ik meer dan eens (zelfs van de reporter van de Spaanse tv die mij ter hoogte van Villafranca interviewde) de vraag: Waarom? En aan het einde van de tocht wéét ik het! Om het leven te vieren. Dat is namelijk het enige dat we kunnen en móeten doen!
Na 800 kilometer mag er best wat ‘pump and circumstance’ zijn
Ik houd nog één laatste keer halt, in San Pedro, de Sint van mijn sandalen, een kilometer vóór Santiago de Compostela. De zenuwen gieren door mijn lichaam. Tegen mijn gewoonte in bestel ik nog vóór aankomst in een pulpería een biertje mét alcohol. Om mijzelf te bedaren. Ik ben in een roes. Aan de bar staat een groezelige man die naar eigen zeggen ‘een eeuwige pelgrim’ is. Zo zíet hij er eerlijk gezegd ook uit. Maar misschien lijk ik op hem? Ik heb al een tijdje niet meer in de spiegel gekeken maar de selfies die ik maakte vertellen mij dat ik dringend een nieuwe borstel moet kopen. Mijn kleren die ik elke dag zo grondig mogelijk met een stuk marseillezeep was, hebben hun beste tijd gekend. In mijn sokken zitten gaten van het schuren van alle grint dat erin blijft steken, maar het is beter dat mijn voeten aan het zicht onttrokken blijven: de nagels van mijn kleine tenen ben ik kwijt en het zwart uitgeslagen eelt is niet meer proper te krijgen…
Vijftien minuten en één kilometer later hink-stap-vlieg ik – het bier doet niets af van mijn energie – langs de noordkant, de donkere Azabacheña-gang van de kathedraal, waar een paar doedelzakspelers Keltische tonen blazen – het klinkt als mijn persoonlijke welkomstlied; na 800 kilometer mag er best wat ‘pump and circumstance’ zijn – en langs de Puerta del Paraíso, de poort van het paradijs. Ik sla de hoek om en dan sta ik ineens weer in het felle zonlicht op de Praza do Obradoiro. Ik knipper, tegen het zonlicht, denk ik. Maar dan merk ik dat de tranen over mijn wangen stromen. Ik ben er!